Direct naar artikelinhoud
Interview

Frédérique Spigt schilderde zich uit de crisis – en een nieuwe liefde hielp haar over de brug

Tijdens de lockdowns sneuvelden al haar plannen en concerten, en dat nekte rockzangeres Frédérique Spigt bijna. Financieel en mentaal. Totdat een mecenas haar verleidde om te gaan schilderen, en een nieuwe liefde zich aandiende.

Frédérique SpigtBeeld Eva Roefs

‘Ik ben helemaal verlicht’, jubelt Frédérique Spigt, eind juni, aan de telefoon. Ze is net terug van Oerol, waar ze voor het eerst in bijna anderhalf jaar heeft opgetreden. Herstel: gespééld heeft. In een duinpan. Vriend en collega Huub van der Lubbe aan haar zij, de piano en contrabas van muzikanten Roel Spanjers en Arwen Linnemann in haar rug, gitaren, microfoons, en het allerbeste: een publiek om toe te zingen en contact mee te maken. ‘Het ging niet eens heel goed’, zegt ze. ‘Ik moest echt weer even wennen, maar toch: lekker buiten, lieve mensen, precies waaraan ik behoefte had na die ellendige watertrappeltijden. De weg omhoog. En dan is er ook nog nieuwe haring!’

Twee weken later, in haar souterrain in de Rotterdamse binnenstad, maakt ze een iets minder verlichte indruk. ‘Ik heb straf’, kondigt ze aan, roerend in een pan vol groente. Een kater die ze opdeed op een feest van ‘amiga’ Katja Schuurman, kwelt haar nu al twee dagen. De keerzijde van de hervonden vrijheid. ‘Veel te bont gemaakt. Dus is er een nieuw regime afgekondigd. Even niet drinken, gezond eten, nergens heen. Wil jij trouwens een biertje? Ik heb ook wijn.’

Met een kan water gaan we zitten aan de houten tafel in de sobere, smaakvol ingerichte pijpenla, de deuren naar de lommerrijke tuin wijd open. Af en toe klettert er een tropische regenbui uit de hemel. Fré Spigt mag dan 64 zijn, er is weinig veranderd aan haar voorkomen sinds ze in de jaren tachtig bekend werd met de band I’ve Got The Bullets, als een van de eerste rockzangeressen van Nederland, vermaard om het fraaie laagje grind op haar stembanden. Nog altijd heeft ze het kapsel van een onuitgeslapen Elvis, en loopt ze op afgetrapte laarzen. Zaken die haar ooit het imago van stoer wijf gaven – al hoef je niet heel goed naar haar te kijken om te zien dat het tegenovergestelde óók waar is. Zeker nu, na een jaar waarin haar bestaanszekerheid zwaar onder druk kwam te staan.

Zal ze daarover vertellen? ‘Ik aarzel een beetje, want ik ken zoveel muzikanten die het nóg moeilijker hadden, die mentaal de weg kwijtraakten. Maar ik heb echt flinke zorgen gehad.’

Drie keer werd er een theatertournee afgezegd. De eerste, met gitarist Corrie van Binsbergen, was al halverwege toen in maart vorig jaar corona toesloeg. ‘Ik zat al in de auto naar het theater toen ik werd gebeld. Ben ik maar omgedraaid. Poef, tour weg. Zo bizar.’ Gelukkig had ze later dat jaar nog een tour staan, met haar oude maatje en schrijfpartner Jan van der Meij – bekend van bands als Vitesse en Powerplay, tegenwoordig deel van het Beatles-project The Analogues. ‘Jan en ik gaan ver terug. Ik had een voorstelling bedacht waarin we vanuit ons muzikale verleden naar het heden toewerkten. Met nieuwe nummers en een nieuw album, want nostalgie mag nooit de overhand krijgen. Alles stond in de steigers. Maar toen het eindelijk weer leek te kunnen, werd Jan opgeroepen voor The Analogues, die hun gemiste shows moesten inhalen. Daar zat hij aan vast. Was het hele idee weg.’

Weer slikken, de rug rechten. Toen belde ze Huub van der Lubbe. ‘Ik zeg: Huub, ik heb dertig gigs staan, zullen we samen de liefde bezingen? Dat leek me een spannend contrast. Bij Huub is de liefde meestal mooi. Moeilijk, maar het komt altijd weer goed. Ik heb juist een hele zwarte kant, zing over afscheid, en trots die in de weg zit. We zouden ook elkaars liedjes zingen. Dus daar gingen we weer: repeteren, brainstormen, steeds meer zin krijgen. En dan horen dat het niet doorgaat.’

Frédérique SpigtBeeld Eva Roefs

Langzamerhand begon ze het Spaans benauwd te krijgen. ‘Ook financieel. Ik kreeg wel een beetje steun, maar dat zijn net de vaste lasten. Echt, ik geef geen bal om materiële zaken. Ik moet een auto hebben die het doet, maar het hoeft geen chique bak te zijn. Als ik eten, drinken en hondenvoer kan kopen, dan ben ik oké. Ik maak allerlei dingen zelf, ik ben handig. Maar zeker sinds er nauwelijks cd’s meer worden verkocht, heb ik liveoptredens nodig om van te leven. Nu staat er voor 2022 een theatervoorstelling met geweldige tangomuzikanten. Ik hoop met heel mijn hart dat het doorgaat.’

Gedwongen thuiszitten. Tegen de muren op kruipen. Heel slecht zijn in niets doen. Zich afvragen of het virus ooit zal verdwijnen. Zich afvragen of er daarna überhaupt nog wel een plekje voor haar zal zijn. ‘Jezus, als ik het allemaal zo vertel, krijg ik echt zin in een drankje. Doe ik niet hoor, dan zou ik echt een slapjanus zijn. Maar het was gewoon erg vermoeiend en zenuwslopend, telkens maar strijd leveren tegen zo’n onzichtbare vijand.’

Op zich is die strijd haar niet vreemd. Frédérique Spigt heeft altijd moeten vechten voor aandacht en airplay. Bikkelen om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen. En ze heeft nooit een blad voor de mond genomen. Dat begon al in de jaren negentig bij de horizontalisering van de radio, waarbij hetzelfde soort programma op vaste tijdstippen werd uitgezonden. ‘Dat was een ingrijpende verandering, die bepaalde of je muziek nog zou worden gedraaid. Tijdens een bijeenkomst op Noorderslag zouden de zendercoördinatoren, Rob Stenders en Basyl de Groot, er uitleg over geven. Er zaten tweeduizend muzikanten in de zaal, maar die mannen deden heel vaag en lacherig. Ik proefde echt dedain. De zaal begon te koken. En wie loopt er naar de microfoon? Jeanne d’Arc natuurlijk. Ik zat naast Geert Timmers – Bob Fosko – die aan mijn jasje begon te trekken en siste: Niet doen Fré, niet doen! Dat was heel lief van hem, hij wilde me beschermen, want het waren zo’n beetje de machtigste mannen in Hilversum. Maar ja: toch doen, hè. Zeggen dat ik het onbeschoft vond. Tweeduizend mensen klappen en joelen. Maar mooi dat Stenders me daarna nooit meer heeft gedraaid.’

Frédérique SpigtBeeld Eva Roefs

Handig was het niet, en dat weet ze. Maar opkomen voor de muziek die haar lief is, dat zit er nu eenmaal diep in. Ooit schreef ze een brief aan Rick van der Ploeg, toenmalig staatssecretaris voor Cultuur en Media. Soms kruipt de overtuiging in haar liedjes. In Idool van Idool keerde ze zich tegen de vervlakking en de alomtegenwoordigheid van musicals en talentenshows. ‘Dat alles steeds groter en glimmender moet – voor mij zit dat de essentie in de weg. Het gaat ook ten koste van het kleine. Dat je tegenwoordig een ster kunt worden als je iemand goed kunt nadoen, daar snap ik echt helemaal niks van. Ik ben ooit gevraagd voor de jury van een van die allereerste nazing-programma’s, So you wanna be a popstar, maar ik heb nee gezegd. Stom natuurlijk, ik kreeg er behoorlijk veel poen voor, het was goed geweest voor mijn bekendheid. Maar ik vind het exploitatie. En het voegt niets waardevols toe.’

In het nog niet uitgebrachte nummer Je kunt niet rappen met de blues hekelt ze de verslaving van media aan jeugdigheid – een uitvloeisel van de keer dat een redacteur van De Wereld Draait Door haar vertelde dat ze te oud was om met haar eigen werk in hun programma te komen. Kernzin: ‘Wij willen jong, en iemand met een piercing in zijn tong.’

Frédérique SpigtBeeld Eva Roefs

Ze zucht: ‘Ik ben echt de laatste die jonge mensen een podium misgunt. Alleen: mijn liedje moet er óók uit, weetjewel? Het voelt soms toch een beetje als discriminatie, die nadruk op jong. En waarom toch die hokjes? Ik ben dan wel geboren in 1957, maar ik ben gewoon nog hartstikke piep! Ik begin alles nu pas een beetje te leren. Toch hoor ik eigenlijk thuis bij omroep Max. Hartstikke aardige mensen, maar ja: wel elke ochtend zo’n kwisje om je geheugen te trainen. In het algemeen lijkt het een trend om oude mensen vooral lief en grappig te vinden. Zoals iemand als Jan Terlouw vaak wordt bejegend: Goh, u bent nog zo kwiek, echt, doet u dat helemaal zelf? Alsof het iets raars is als je op zijn leeftijd nog coherente zinnen kunt maken. Ik zit qua leeftijd nog wel een eindje weg van die status, maar daar word ik echt niet lekker van. Je moet vooral mensen verheerlijken om wat ze kunnen, niet omdat ze oud zijn. Of jong.’

Met hokjes heeft ze al moeite sinds ze bekend werd. Haar androgyne uitstraling viel op, het was geen geheim dat ze relaties met vrouwen had. ‘Dus werd ik geregeld benaderd door mensen uit de lesbische gemeenschap, of ik ergens wilde komen spelen, iets wilde zeggen of schrijven, maar dat heb ik vaak geweigerd. Ik was bezig met mijn muziek, niet met mijn geslacht of geaardheid. Ik heb geen zin om een boegbeeld te worden. Lesbisch, hetero, bi; ik wil die labels niet. Ik voel me gewoon ik, een mens, die nergens bij hoort en dat helemaal niet erg vindt. Niet specifiek vrouwelijk, in de ogen van velen een beetje mannelijk, maar zelf heb ik daar nooit een innerlijke strijd over gehad.’

Een tijdje geleden had ze ineens weer een fling met een man. ‘Dat is voor mij echt geen issue. Ik zie gewoon iemand die ik leuk en grappig vind. Hij zei: ik koop een boot, dan gaan we samen lekker varen. Zag ik wel voor me. Dat het uiteindelijk niet is gelukt, is weer een heel ander verhaal. De liefde, het blijft een mirakel.’

Frédérique SpigtBeeld Eva Roefs

In deze tijd willen veel mensen hun geaardheid juist heel precies benoemen.

‘Ja, je moet er tegenwoordig iets mee, hè. Ik denk dan aan Raven van Dorst, in wie ik mijn jongere zelf wel een beetje herken. Enorm leuk mens, we hebben elkaar een paar maal ontmoet. Eén keer stond ze ineens met een zak oesters op de stoep. Zo lief! Ze komt op mij heel sterk en authentiek over, maar ik hoop dat haar naamsverandering geen teken is van een innerlijke worsteling. Misschien is dat onzin, denkt ze gewoon: dat had ik eerder moeten doen. Ik heb soms de neiging om mensen te willen redden die helemaal niet gered hoeven te worden. Maar ik ben dan bang voor haar dat die naam en die identiteit hét onderwerp worden. Terwijl ik haar gewoon wil kennen van haar programma’s en haar humor, want die vind ik prachtig.’

Een beetje ‘on-aangesloten’ noemt ze zichzelf. Alsof haar stekker niet past op de tijdgeest. Is helemaal niet erg, zolang ze haar eigen ding maar kan doen. Als een van de eerste Nederlandse rockmuzikanten maakte Spigt in 1996 de overstap van de rockpodia naar het theater, en al snel vond ze daar haar plaats. ‘Het was een handige move, want het popcircuit ging helemaal kapot. Maar ik had ook snel door wat daarvoor nodig was. Direct contact maken met het publiek, zorgen dat het geen cabaret wordt. Dan kunnen er bijzondere dingen gebeuren. Ooit speelde ik in een zaal waar de nooduitgang direct uitkwam op een kerkhof. Ik zong een soort gospel, Ambulance: ‘Zestien handen aan een kist/Wenend van leed’ In een opwelling zei ik: zullen we de doden gaan begroeten? De zaal begon te klappen, en daar gingen we: allemaal dat kerkhof op, ’s avonds laat, en ik maar zingen. Ik weet op zo’n moment niet waar dat vandaan komt, maar het is spannend en leuk. Onvoorspelbaar soms.’

Vaak was het sprokkelen om haar ideeën uit te kunnen voeren. Ze kocht een ouderwetse Pani, een soort grote diaprojector, en beschilderde glasplaten die als decor geprojecteerd konden worden. ‘En als ik geen lichtman kon betalen ging ik zelf allemaal lampjes in elkaar solderen, met voetschakelaars, waar de strijkers dan alle vier tegelijk op moesten drukken. Gaat natuurlijk mis, maar dat is juist goed voor de sfeer.’

In het theater laat ze zich kennen, en soms is het een manier om zichzelf beter te leren kennen. Zoals de voorstelling Lucy in the Sky uit 2006, over de getroebleerde relatie met haar moeder – een thema dat ook aan bod kwam in het door corona onderbroken Stukjes. ‘Ze heeft vier jaar in een jappenkamp gezeten, en was daarna helemaal kapot, mentaal en fysiek. Daardoor kon ze geen moeder zijn. Over het verleden werd nooit gesproken, maar als kind voel je voortdurend dat er iets niet pluis is. Je leeft in een onveilige situatie, maar dat snap je pas veel later. Ik zeg altijd: ik ben grootgegroeid, niet opgevoed.’

Ze maakte en speelde Lucy in the Sky met haar vijftien jaar oudere halfzus Yolande Bertsch, die in het kamp werd geboren. Hun moeder is na de oorlog gescheiden en in Nederland hertrouwd. ‘Daardoor hadden mijn halfzus en ik een heel ander perspectief. Zij had de verschrikkingen meegemaakt, ook al had ze daar geen echte herinneringen aan. En voor haar vertegenwoordigden mijn oudere broer Jaap en ik het nieuwe, witte gezin. Het was een ingrijpend proces, met oude verwijten en oud verdriet, maar het heeft ons wel dichter bij elkaar gebracht. En dat was wonderlijk mooi.’

Het was haar zus die zei dat ze een tweede generatie oorlogsslachtoffer was. ‘Mijn eerste reactie was: donder op joh. Maar dat ben ik natuurlijk wel. Ik had een moeilijke puberteit, ben wel een beetje ontspoord. Maar ik kwam met die problemen niet naar huis, daar ging ik mijn moeder niet mee belasten. De omgekeerde wereld, eigenlijk begon ik als kind al voor haar te zorgen.’

Frédérique SpigtBeeld Eva Roefs

Ben je ooit in opstand gekomen?

‘Nee, dat vond mijn psych ook interessant: waarom werd je nooit boos? Tja, die boosheid is er wel, alleen niet jegens haar. Je kunt niet boos worden op iemand die zo heeft geleden, iemand die er zelf niets aan kan doen dat ze is tekortgeschoten. Zeker je moeder niet, daar houdt het op. En ze was ergens ook bijzonder lief, toch. De laatste vier jaar kon ze nauwelijks meer bewegen, ze was helemaal verstijfd. Praten ging ook niet meer. Het was gruwelijk, ik was in maand helemaal grijs. Zij heeft zo geleden, en dat is in mij gebrand.’

Hoe uit zich dat?

‘Aan de ene kant: alles goed willen doen, iedereen altijd willen helpen. Als het echt mis gaat met een van mijn close vrienden, word ik gebeld. Want ik kan dat: troost bieden, er zijn. Aan de andere kant: dat je in relaties en vriendschappen soms een soort resusaapje wordt, afhankelijk van liefde en affectie, omdat je dat niet hebt gekregen. Daar begint natuurlijk een hele hoop ellende. Je hebt niet geleerd hoe je er mee om moet gaan. Het is bij mij ook altijd alles of niets, hollen of stilstaan. Ik kan een extreme hekel hebben aan mensen, bijna pathologisch, of ik kan ze helemaal omhelzen. Er is geen grijs. Behalve mijn haar. Maar daar heb ik ook wat aan gedaan.’

Zie je zingen en vertellen over je jeugd als een manier om ermee om te gaan?

‘Zeker. Ik ben ervan overtuigd dat ik de kunsten in ben gegaan om mezelf staande te houden, om te overleven. Dat geldt voor zoveel kunstenaars, geld is bijzaak. Ik weet dat mijn jeugd heel gecompliceerd was, maar het heeft me ook veel opgeleverd. Ik ben een vechter geworden, ik kan alles maken, alles repareren, ik kan eigenlijk alles. Ik kon zelfs auto’s repareren, maar sinds ze die ook aan de computer hebben gehangen snap ik ze niet meer.’

Ineens staat ze op en loopt naar een kast, waaruit een fles wodka tevoorschijn komt. ‘Jij ook één? Ja, ik weet het, het is slap. Maar om nou helemaal coldturkey te gaan tijdens zo’n interview, dat is ook geen doen. Proost! Op de toekomst, die toch altijd weer verrast.’

Vol enthousiasme begint ze te vertellen hoe er, net toen de wanhoop over de gecancelde tournees het hevigst was, iets onverwachts gebeurde. ‘Ik kreeg een vent achter me aan die zei dat ik moest gaan schilderen. Lieuwe van der Chijs heet-ie. Hij is organisator van Rolling Art Shows, een rondreizende expositie van kunstenaars die neerstrijkt in verschillende steden. Een soort mecenas-type, gek van rock-’n-roll, maar ook van beeldende kunst. Hij had me al eens in een kleedkamer opgezocht, maar toen hield ik het af. Muziek is tijdrovend, ik vind het moeilijk om mezelf op te splitsen.’

Spigt is opgeleid aan de kunstacademie, illustreert haar eigen albumhoezen en is altijd blijven tekenen, maar geschilderd had ze nog nooit. ‘Nu zei Lieuwe: kom op, je hebt toch niets te doen. De doeken en de verf zou hij komen brengen – moest ook wel, want ik had echt geen cent meer. Toen dacht ik: misschien moet ik het maar eens doen. Ik heb de doeken opgehangen aan een deur, want een ezel had ik niet. En vervolgens heb ik me maandenlang helemaal de tandjes geschilderd.’

Een merkwaardig proces. Ze dacht niet, maar deed. Als een doek klaar was, werd het opgehaald en elders ingelijst. Een tikje verlegen laat ze op haar telefoon een aantal van haar schilderijen zien. Want hoe praat je over zulke dingen? In de pers vielen de namen Picasso en Cobra, vermoedelijk vanwege de expressieve stijl. ‘Maar dat schrijven ze een beetje uit luiheid, denk ik.’

Want jij ziet meer?

‘Eigenlijk wel. Eigenlijk bestond dat schilderij al in mij. Toen ik aankwam bij de eerste expositie en al mijn werk opeens bijeen zag hangen, in lijsten, tegenover de fantastische foto’s van Patricia Steur, dat was echt een van de wonderlijkste gebeurtenissen uit mijn leven. Want ik zag gewoon mezelf, in één oogopslag. Dat klinkt een beetje hoogdravend, maar het is geen kwaliteitsoordeel. Ik dacht gewoon: kijk nou eens, dat ben ík. En wat ook fijn is: ik heb op die expositie lang niet slecht geboerd.’

Ze wijst op een rijtje ingepakte schilderijen in de hoek, die allemaal verkocht zijn en binnenkort worden opgehaald. ‘Het is echt mijn redding geweest. Ik heb mijn schulden kunnen afbetalen, en misschien is het wel een begin van een nieuwe carrière. Er komen meer exposities, binnenkort gaan we naar Brussel. Ik hoop natuurlijk dat de muziek straks weer aantrekt, maar het feit dat mensen interesse hebben in mijn schilderijen betekent eigenlijk dat ik het gewoon moet blijven doen. Met dat erbij ga ik het wel redden.’

Een wankel evenwicht blijft het. Onlangs werd er ook weer een Rolling Art Show afgelast. ‘De galerie ernaast was gewoon open, maar dit bleek dan toch weer onder ‘evenementen’ te vallen. Ik hoorde het in de auto, dat er boa’s waren die mensen wegstuurden. Ik had net mijn hond weggebracht om daar een paar dagen te kunnen rondhangen. Nou, toen ging ik echt de put in.’

Frédérique SpigtBeeld Eva Roefs

Hoe ziet dat eruit, die put?

‘Dan grijp ik de fles. Ik ben naar mijn zus gegaan, die jarig was. Mijn ogen waren gewoon zwart van de adrenaline. Mijn zus keek me aan en zei tegen haar zoon: ga jij voor Fré maar even fles whisky kopen. Dat heb ik soms; ze kent me. Maar dit was wel een extreme. Huilen, wanhoop, totale gekte. Je kunt niks, je moet het omhelzen. Dus dan sluit ik me op, met de deur op slot. Maar ik knap altijd na een paar dagen wel weer op hoor.’

De toppen hoog, de dalen diep. Wat opvalt: telkens als Fré Spigt vertelt over de ‘strijd’ die ze moet voeren, schakelt ze naadloos over op het tellen van haar zegeningen. Ze heeft geen pensioen en wel tinnitis, maar aangezien daar toch niets aan te doen is, kan je het maar beter blokkeren. ‘Ik ben ook snel dankbaar, blij dat ik besta. Ik kan goed genieten van kleine dingen: vriendschap, de natuur. Mijn zus zegt: je hebt aardbewoners en aardbezoekers, en jij bent dat laatste. De bewoner denkt: dit is mijn tuin, de bezoeker zegt: wat fijn dat ik deze tuin tijdelijk mag gebruiken. Dat klopt wel aardig, denk ik. En die houding levert me veel op.’

Een nieuwe liefde bijvoorbeeld, die Olivia heet. ‘Een wonder is het. Ik was al zeven jaar alleen en dacht dat ik er nooit meer aan zou beginnen. Maar een goede vriendin bleef er maar op hameren dat ik haar moest leren kennen. Ze woont in Groningen, dus uiteindelijk heb ik haar maar eens uitgenodigd voor mijn voorlaatste concert, in Assen. We zagen elkaar en ik wist meteen: ja!’ 

Ze spraken nogmaals af, voor een strandwandeling, en toen floepte het eruit. ‘Ik zei: je kunt straks weer terug naar Groningen, maar je kan ook met mij mee naar Rotterdam. Nou, antwoordde ze, dan moet ik even zorgen dat iemand mijn kat eten kan geven. Diezelfde avond ik liep hier als John Cleese in Fawlty Towers door mijn huis, in volstrekte verbijstering dat dit me was overkomen.’

Alsof het is afgesproken gaat haar telefoon en meldt Olivia zich via Facetime. Een stralend gezicht, twintig jaar jonger dan zij. Ze zwaaien naar elkaar. Spigts ogen lichten op. ‘Wat een spekkoper ben ik toch’, verzucht ze als ze heeft opgehangen. Dan rommelt ze in haar laptop, zet een speakertje aan, en het huis vult zich met een nieuw liedje, nog onaf, alleen gitaar en stem. ‘Haar hart klopt vrij/ Haar hart heelt het hart in mij.’

Het is een prachtig, hartstochtelijk nummer, dat Olivia blijf blijkt te heten. ‘Maar dat weet je natuurlijk nooit’, lacht aardbezoeker Spigt terwijl ze een slokje wodka neemt. ‘We wonen ver uit elkaar, zien elkaar in de weekends, en dat is misschien wel goed. Ze is veel jonger dan ik, maar verstandelijk is dat gelukkig niet zo, want anders wordt het moeilijk. Ik vond het geweldig om weer eens bevestigd te zien dat je altijd iemand kunt tegenkomen met wie het ineens heel bijzonder is. Maar ja, verliefdheid: het zijn maar stofjes in je hoofd, hè? Eigenlijk ben je de sjaak, want pas als die stofjes na een paar jaar zijn uitgewerkt kun je echt weten of het allemaal wel klikt. What a mean trick it is! Dan pas begint het serieuze werk.’

Ze valt even stil en kijkt naar de regen. ‘Dat gezegd hebbende: het is wel heel erg de bedoeling dat Olivia blijft. We maken plannen voor de toekomst, we dromen, en voorlopig is dat genoeg.’

Frédérique SpigtBeeld Eva Roefs

CV Frédérique Spigt

1957 geboren in Rotterdam

1975 – 1980 kunstacademie in Rotterdam, richting grafisch ontwerpen

1985 – 1988 zingt in de rockband I’ve Got The Bullets

1989 – 1993 zingt in A Girl Called Johnny

1996 eerste theatershow Frédérique Spigt Con la Piccola Orchestra

1998 deelname Nationaal Songfestival met het lied ‘Mijn hart kan dat niet aan’

2000 Edison voor het soloalbum Droom

2012 Edison-nominatie voor cd Land

2013 speelt en zingt in toneelstuk Ontspoord van De Toneelmakerij

2014 cd en voorstelling The Medicine Show

2017 EP en voorstelling The Road

2018 speelt en schrijft muziek voor de voorstelling De Krijtkring van De Toneelmakerij

2019/2020 Voorstelling Stukjes, met Corrie van Binsbergen

2020 Dichtbundel Misantroop

2020/2021 Maakt als schilder deel uit van het rondreizende kunstproject Rolling Art Shows